Vergane glorie, ergens in de Alpen, voorheen een kuuroord.
Geen plons klinkt in het heden.
Het verleden is overleden.
Verwaarloosd en ruwer ruw.
Licht onthult een schaduw,
als een spiegel die een spiegelbeeld verbergt.
Weerloos en gebroken, de scherven scherp.
Een Romaanse kerk met een ongelovige geest
in een skelet van wat was geweest.
Of een Romeins badhuis over de rand, verdronken op de kant
Woordeloos, de coulissen zonder figurant.
Een leeg podium, zonder passant.
De kleedhokjes zijn ontbloot.
Het zwembad is ontkleed tot in de dood.
Schaamteloos naakt zijn de bomen.
Roestende liefde en vruchteloze dromen.
De natte droom is rimpelloos vergaan.
Droger droog, weg van het bestaan,
weg glijdend naar een bodemloos dieptepunt.
De diepe diepte in, een nieuw keerpunt.
Hoogmoed komt voor de val.